Cells, 235 x 145 cm (1992)
Radiation-1, 235 x 195 cm (1992)
Radiation-2, 235 x 195 cm (1992)
Confrontation, 185 x 145 cm (1992)
Plexiform-2, 270 x 195 cm (1994)
Plexiform-3, 330 x 195 cm (1994)
Artificial evolution-1, 225 x 195 cm (1995)
Artificial evolution-2, 265 x 136 cm (1995)
Artificial evolution-5, 330 x 195 cm (1995)
Scanscape-2, 71,5 x 49 cm (1996)
Scanscape-4, 49 x 71,5 cm (1996)
Scanscape-6, 95 x 60 cm (1996)


SCHILDERIJEN 1992-1996

'Hoe groot is een mens? De vraag is vederlicht en niet eens opgewassen tegen de antwoorden die er op mogelijk zijn. Maar als men tracht de vraag te negeren, haar weg te blazen, dwarrelt ze enkel op om even verder weer neer te strijken. Al heeft ze geen gewicht, toch neemt ze ruimte in. Want hoe groot is een mens? Men kan hem naast een dier plaatsen, naast een boom, een berg of een zandkorrel en vervolgens het verschil vaststellen. Maar daarmee is het verschil slechts vastgesteld. Als de dingen slechts vergelijkenderwijs over een maat beschikken moet men vaststelien dat de dingen vanuit zichzelf geen maat kennen. Een korrel zand is nietig, een berg machtig, dat wil zeggen: voor ons oog. Kan dan een berg niet nietig zijn, een korrel niet machtig? De vraag naar de maat der dingen is de vraag naar het kwantitatief verschil tussen de dingen. Er is geen absolute maat, in niets, want alles vergroot en verkleint zichzelf voortdurend. Een mens is zo groot als de stok waarmee hij meet.

Nadat ik over deze dingen had nagedacht droomde ik dat de maan me vleugels schonk waarmee ik een vlucht ondernam, verder dan die van welke vogel ook. Een reis, verder dan de sterren die ik mijn leven lang van zulk een afstand heb bezien. En het was voorbij het zwart van de sterren dat ik uitkwam in het licht, een beweging, een lichaam van reusachtige afmetingen, en met de zekerheid die enkel in dromen is gegeven wist ik dat ik me in mijn eigen lichaam bevond, dat ik als een korrel zand werd meegevoerd door mijn eigen lichaam. Wat de droom ook betekenen mag: ze schonk me de troostrijke gedachte dat de sterren wellicht minder ver van ons verwijderd zijn dan ze lijken.' (fragment uit het korte verhaal 'Atros' van August Tholen over de Griekse dichterfilosoof Atros).

Sinds de begin jaren negentig gebruik ik de diffuuse manier van schilderen in mijn werk. Het resultaat van de werking van de diffuusheid is dat er een psychologisch "barrierre" ontstaat tussen de toeschouwer en het beeld. Deze "barriere" werkt niet als een reguliere barriere, waarbij deze het beeld afsluit, maar als een katalysator die nieuwe beelden oproept. Tegelijk wordt het beeld ook ongrijpbaar. In eerste instantie maakte ik gebruik van wetenschappelijke foto's voor mijn schilderijen. Bij die foto's ging het altijd om microscopische uitvergrotingen, dus het onzichtbare zichtbaar gemaakt. Die uitvergrotingen ging ik dan nog een keer uitvergroten en diffuus schilderen waardoor de grootte onbepaald werd. Het gaat om de micro- en macro-ruimte zoals die ook bestudeerd wordt in de quantum-mechanica. Het onderzoek van het allergrootste (universum) en het allerkleinste (atomen), waarbij het opvalt dat de vormen en de wetten van de micro- en macrowereld in grote lijnen overeenkomen. Dit gegeven heeft mijn interesse omdat het bij deze overeenkomsten lijkt alsof er een complexe compositie is gemaakt waarbij de noten met elkaar zijn verbonden waardoor er een groter geheel ontstaat. Dit geheel is het universum wat wij kennen maar wij zien alleen wat wij kunnen zien met onze beperkte perceptie. Nu kan je spreken van een goddelijke interventie die dit alles bedacht heeft maar ik ben niet gelovig in die zin, dus moet ik op zoek naar een andere verklaring. Ik heb wel een geloof in het "hogere", en dan kan je mischien spreken van een hogere macht of een hogere dimensie. In een queeste naar "de waarheid" kan je de stelling poneren dat wij nietig zijn, maar dat in onze nietigheid alles besloten ligt. Dan zou het kunnen liggen aan onze beperkte perceptie dat wij niet alles kunnen doorzien.